Gedragswetenschap en beleid: waar staan we nu? Welke volgende stappen kunnen we zetten zodat gedragskennis nog meer wordt meegenomen in beleid en uitvoering? We vragen dit jaar enkele wetenschappers om hun visie op de toekomst. Ditmaal is dat Karien Stronks, hoogleraar sociale geneeskunde aan het Amsterdam UMC.
Er is de laatste tijd veel aandacht voor deze verbinding, ook door de COVID-19 crisis en dat is goed. Maar we zijn nog lang niet zover dat het een vanzelfsprekendheid is dat beleid kennis uit de gedragswetenschappen integreert. Ik denk dat hiermee belangrijke kansen gemist worden. Bijvoorbeeld om de gezondheid van de bevolking te bevorderen, want ongezond gedrag is een belangrijke oorzaak van veel van de huidige gezondheidsproblemen. Omgekeerd is het bevorderen van gezond gedrag een belangrijke strategie om de volksgezondheid te verbeteren. Als deze strategieën meer gebaseerd worden op wetenschappelijke kennis over hoe gedrag tot stand komt, en hoe het te veranderen, dan zal dat de effectiviteit van beleid ten goede komen. In de medische sector is dat gedachtegoed - de term evidence-based medicine wordt daarvoor gebruikt – al heel vanzelfsprekend.
Met sociaal-economische gezondheidsverschillen bedoelen we verschillen in gezondheid tussen sociale groepen in Nederland. Om een voorbeeld te geven: mensen met alleen basisonderwijs leven gemiddeld in Nederland 6 à 7 jaar korter dan mensen met een HBO of universitaire opleiding. Het terugdringen van deze verschillen in gezondheid is al decennia een belangrijk overheidsdoelstelling. Toch worden deze verschillen niet kleiner. Dat deze verschillen in gezondheid zo hardnekkig blijken, zou wel eens deels te maken kunnen hebben met de zwakke verbinding van gedragswetenschap en overheidsbeleid. Dat zit als volgt. Degenen die besluiten nemen in gezondheidsbeleid zijn vaak hoogopgeleid. Hun ervaringen met gezondheidsgedrag en gedragsverandering zijn daardoor vaak heel anders dan die voor wie de beleidsmaatregelen bedoeld zijn. Wanneer beleid wordt ontwikkeld zonder daar wetenschappelijk bewijs bij te betrekken, dan is de kans groot dat dat beleid niet werkt voor degenen voor wie het bedoeld is. Zo is het vanuit een bevoorrechte positie heel gemakkelijk te denken dat motivatie de sleutel is tot gedagsverandering. Maar als je niet de mogelijkheden en middelen hebt voor die gedragsverandering, dan wordt het een ander verhaal.
Veel van het gezondheidsbeleid ter bevordering van gezond gedrag bestaat eruit dat wij individuen informeren over wat gezond gedrag is, of dat we ze begeleiding bieden bij gedragsverandering. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we al lang dat dergelijke interventies niet beklijven als mensen in omstandigheden leven die dat gezonde gedrag in de weg staan, zoals wanneer iemand een te laag inkomen heeft om gezonde voeding te kopen. We zouden daarom veel meer moeten inzetten op het gezonder maken van de omgeving. Zodat er bijvoorbeeld meer gezonde voeding beschikbaar is tegen een lagere prijs, of er meer mogelijkheden zijn voor kinderen om in de openbare ruimte te spelen en te bewegen. Dergelijke omgevingsveranderingen kunnen we realiseren door gezondheid op veel beleidsterreinen als waarde te wegen ten opzichte van andere waarden. Tegelijkertijd moet ik er als wetenschapper bij zeggen dat veel van de effecten van dergelijk beleid nog onbekend zijn. Er is simpelweg nog te weinig onderzoek naar gedaan. Zo is er veel onderzoek naar de relatie tussen inkomen en gezondheid. Maar onderzoek dat analyseert of een toename in inkomen ook een verbetering van de gezondheid oplevert is schaars, en geeft zeker geen consistent beeld van de gezondheidseffecten. Het is daarom belangrijk om, als er meer beleid op een gezonde omgeving wordt gedaan, we dat ook goed evalueren, om te leren of dat ook werkelijk tot een verbetering van de gezondheid van de betrokkenen leidt.
Het moge duidelijk zijn dat ik het toejuich dat gedragswetenschappers aandacht vragen voor het belang van gedragskennis. Tegelijkertijd is het zo dat de problemen waar we het over hebben uiteindelijk om een interdisciplinaire aanpak vragen. Als de problematiek van sociaal-economische gezondheidsverschillen ons iets heeft geleerd, is het dat gedrag niet op zichzelf staat. Integendeel, iemands gedrag, bijvoorbeeld voeding, of roken, wordt gevormd onder invloed van de leefomstandigheden. Ik verwijs naar het eerdere voorbeeld over de beschikbaarheid van gezonde voeding tegen een redelijke prijs, of de stress die iemand ervaart, of wat in de omgeving als een normaal gedrag gezien wordt. Om die complexiteit van de invloeden op gedrag te begrijpen, en vandaaruit beleid te kunnen ontwikkelen dat effectief is, zullen gedragswetenschappers moeten samenwerken met bijvoorbeeld sociologen en antropologen, of bestuurskundigen.
Ik zou graag de visie van Denise de Ridder, hoogleraar gezondheidspsychologie (UU) en directeur van het Self-Regulation Lab hierop horen. De belangrijkste onderwerpen van haar onderzoek zijn zelfregulering, zelfcontrole en nudging. Zo schreef ze samen met Lars Tummers een boek over Nudging; makkelijke oplossingen voor moeilijke keuzes. Zou zij de overheid aanbevelen om meer van deze makkelijke oplossingen toe te passen in de beleidsvorming en -uitvoering. Kent ze hier wellicht ook inspirerende voorbeelden van?
---
Eerder verschenen in deze reeks interviews met:
Will Tiemeijer, bijzonder hoogleraar gedragswetenschap en beleid (WRR/EUR) Lees hier het interview >>
Marijn de Bruin, hoofd wetenschappelijk onderzoek van de RIVM Gedragsunit en hoogleraar ‘Behavioural medicine & Health psychology’ (Radboudumc/de Radboud Universiteit) Lees hier het interview >>
Deze website maakt gebruik van cookies. Lees meer over cookies in onze cookieverklaring.
Deze cookies verzamelen nooit persoonsgegevens en zijn noodzakelijk voor het functioneren van de website.
Deze cookies verzamelen gegevens zodat we inzicht krijgen in het gebruik en deze website verder kunnen verbeteren.
Deze cookies zijn van aanbieders van externe content op deze website. Denk aan film, marketing- en/of tracking cookies.